Waar moet het heen met Rotterdam
Rotterdam was altijd een fijne stad met z’n doe-effe-normaal attitude, maar ook sfeervolle plekken voor wie ze weet te vinden en waarderen. Waar ballen en bohemiens er gebroederlijk trots op waren, hoe hun stad uit zijn as herrees. Ik werkte daar, vroeger, toen aan het nieuwe Weena nog volop gebouwd werd en ook de spoortunnel onder de maas moest worden aangelegd, laat staan de Kop van Zuid. Hoogtepunt voor mij was de nieuwe schouwburg, toppunt van Rotterdamisme. Van buiten een onooglijke betonnen doos – je moet architect zijn om daar anders over te denken -, maar van binnen een schouwburg die qua formaat en techniek niet onderdeed voor die van Amsterdam. Maar dan voor een fractie van de kosten uiteraard. Ik moest daaraan denken toen ik ging kijken naar het Depot van Boymans – van Beuningen. Want dat leek wel het tegenovergestelde van die schouwburg. Een glanzende megatheemuts, in eerste instantie vond ik het wel wat, die aparte maar tegelijk eenvoudige vorm waarin de omgeving wordt weerspiegeld, wel passend bij het Rotterdam van de 21e eeuw: no-nonsense maar wel met smoel. Maar binnenin bleek het een enorme afknapper. Een wirwar van glas en staal, een enorme verspilling van ruimte en daaromheen fantasieloze betonnen dozen, die nog zoekende zijn naar een bestemming. Werkelijk geen moer aan, het had net zo goed een winkelcentrum of treinstation kunnen zijn. Niet eens eigenlijk, want totaal verstoken van karakter of iets van menselijke maat. Nu kan je tegenwerpen, dat dit immers een bedrijfsgebouw is – alsof een mensvriendelijke omgeving dan onbelangrijk is – , maar ik denk dat het er toch vooral is neergezet om te imponeren. Al is het interieur karakterloos, het is niet zo dat het er goedkoop uitziet. Die massieve glazen panelen en de robuuste constructies om ze te dragen zullen wel een paar duiten gekost hebben. Nee doe mij dan die kapsonevrije schouwburg maar.