Fijn om weer eens een tijdschift te maken.
Tijdschriften, vaktijdschriften in het bijzonder, waren ‘vroeger’ de basis voor een inkomen als grafisch ontwerper, maar veel tijdschriften zijn gesneuveld vanwege de digitalisering. Bijzonder dus, dat de NSG heeft besloten om een tijdschrift, dat op de nominatie stond om weggedigitaliseerd te worden, toch een doorstart te geven op papier. Overweging hierbij is dat een uitgave in druk zo onderhand onderscheidend vermogen heeft gekregen; zoals het voorheen met de papieren uitgaven was, zo is nu in de digitale wereld. Door de bomen is het bos niet meer te zien, en door het laagdrempelige karakter van digitale verspreiding is die stortvloed er niet minder op geworden. En zo is het dus een overweging waard, om op te vallen met drukwerk. Zeker hoger opgeleiden waarderen het om door hun vakliteratuur te kunnen bladeren, een fysiek product in handen te hebben, even weg van het computerscherm; lezen van een versgedrukt blad heeft voor velen toch nog iets feestelijks, een moment van rust in het voortdurende bombardement van ‘content’. En dat gun ik ze heel graag uiteraard.
Ik liep een tijdje terug met iemand door Zutphen. Ze wees mij op een sculptuur die daar stond, een buste van een vrouwfiguur. Het was een beeld van Henriëtte Polak vertelde ze, kende ik die? Helaas ik had er niet van gehoord, maar ik knoopte het in mijn oren: Henriëtte Polak, beeldhouwer, bekende inwoner van Zutphen. Zij bleek er zelfs een eigen museum te hebben en ik ging daar maar eens een kijkje nemen.
In het Henriëtte Polak museum uitgebreide informatie over levensloop en Goede Werken van mevrouw Polak zelf en kunst van diverse kunstenaars uit haar kring. Werk van Henriëtte Polak zelf zag ik echter niet. Pas na een tijdje viel het kwartje, dat Henriëtte Polak zelf geen kunst maakte, maar alleen optrad als mecenas voor een kringetje bevriende kunstenaars. Haar salon bood een reddingsboei voor kunstenaars in de figuratieve stroming in een tijd dat abstract en experimenteel meer in de mode was. Daaruit was de wens ontstaan om voor deze in de verdrukking geraakte groep een eigen museum op te richten.
Nu dit duidelijk was geworden trof het mij als toch wel apart dat dit museum vooral over mevrouw Polak zelf gaat, dit in tegenstelling tot andere bekende kunsttempels die door rijke industriëlen werden gesticht en hun naam dragen. Dat naast het noblesse oblige ook de wens meeweegt om zelf vereeuwigd te worden mag best; er zijn vele voorbeelden van cultureel erfgoed dat door ‘trickle-down’ voor gewone lieden toegankelijk is geworden. Maar om nou te zeggen ‘Hét museum voor modern-klassieke schilder- en beeldhouwkunst’, dat is overtrokken, het is vooral een hommage aan de oprichtster – welverdiend overigens, het is evident dat zij een waardevolle bijdrage aan de samenleving heeft geleverd. Ik vraag me bij nader inzien af of mevrouw Polak het zelf wel zo bedoeld kan hebben. Of dat het meer een zet van de plaatselijke Rotary is om hun corifee op het schild te hijsen.
Het legt maar weer eens de vinger op een zere plek: wat maakt dat een kunstenaar doorbreekt, heeft dat überhaupt iets met bovengemiddeld talent te maken of is het louter een kwestie van de juiste netwerken, zoals hier, een weldoener te vinden die er een gedeeld belang in ziet. Of anders mediagenieke eigenschappen, het vermogen om ophef te veroorzaken. En wat te denken van BN’ers, van wie de naam voldoende is om in museumcollecties opgenomen te komen. Wat is kwaliteit? Wat is talent? Wat is kunst? Daar is nooit een eenduidig antwoord op, hooguit lijkt het antwoord duidelijker te worden naarmate we verder in de tijd terugkijken, als de waan van de dag wat is weggeëbt. Dat we dan de waarde van de kunst kunnen zien in de context van een tijdsgewricht, als schakel in de keten van verandering. En dan is het ook zeer denkbaar dat die waarde niet intrinsiek in het werk te vinden is.
Dit museum gaat over figuratieve kunst, afgezet tegen de abstracte kunst van die dagen. Een onderscheid dat behoorlijk diffuus kan zijn. Ik stond een tijdje stil bij het minimalistisch vormgegeven trappenhuis van dit museum. Voor de fotograaf een feestje om mooie kaders te vinden en de werking van licht en textuur te benutten. Ik zie dan abstracte beelden in een figuratieve voorstelling. De abstracte kunst van Piet Mondriaan, die een figuratieve oorsprong heeft, is een anderssoortig voorbeeld. Omgekeerd lenen veel abstracte voorstellingen zich voor een figuratieve interpretatie. Er is maar weinig nodig om er figuren in te zien, zoals ook bij willekeurige vlekken, wolken en de sterrenhemel. En dat is ook weer een feestje, het mag beide kanten op.
Het landgoed Dorth is altijd al een fijne plek hier in de buurt met z’n waterloopjes en meertjes. Met allerlei beestjes die graag op het grensvlak van water en land hun toevlucht nemen. Maar deze keer was er iets bijzonders aan de hand: het water was vrijwel verdwenen door de droogte van de afgelopen tijd. Een vreemd landschap was ervoor in de plaats gekomen. Bomen en takken die hier lang geleden onder water waren geraakt, waren nu weer tevoorschijn gekomen in een lijkwade van algen en zand. Platgedrukt alsof het een archeologische vindplaats betrof. Wonderlijk die textielachtige structuur die in deze omstandigheden blijkbaar spontaan van een algenmat overblijft. Doet denken aan eigentijdse kunstvormen met bio-based (in tegenstelling tot fossiele) grondstoffen.
Ik heb zulke structuren wel vaker gezien in uitgedroogde rivierbeddingen. Ik was eerder in de veronderstelling dat het om vervuiling met huishoudelijk afval ging. Maar bij nader inzien ligt het dus meer voor de hand dat het een natuurlijk fenomeen is. En dan kijk je er toch heel anders tegenaan.
Door transformatie en herhaling kunnen uit eenvoudige motieven betoverende figuren ontstaan. Waarom vinden we dat zo fascinerend? Ik heb daar geen antwoord op. Het heeft mogelijk ermee van doen, dat de natuur zelf op die manier wordt gebouwd, door geraffineerde toepassing van relatief eenvoudige genetische codes. Gevoelsmatig ervaar ik een magische wisselwerking tussen eenvoud en complexiteit. Denk maar aan Byzantijnse of Arabische mozaïeken en het diepgravende speurwerk van de makers in de wondere wereld van symmetrie. Niet zelden zijn die patronen gemaakt naar voorbeelden in de natuur. Of daarvan afgeleid. Denk aan ananas of artisjok, dat zijn bekende inspiratiebronnen. Maar andersom kan ook, dat zo’n vorm aan de menselijke verbeelding is ontsproten en dat vervolgens iets vergelijkbaars in de natuur wordt gevonden.
Daar zat ik aan te denken toen ik een bezoek bracht aan het Arboretum Trompenburg. Een snikhete dag, maar dat weerhield mij er niet van om weer eens de tropische kas in te duiken met de intentie om zulke natuurlijke patronen te ontdekken. Bij cactussen is goed te zien hoe de structuur zich ontwikkelt vanuit een enkele grondvorm – dus weinig genetische instructie nodig. Een eenvoudig recept maar oneindig in zijn variaties.
Een cactus wordt over het algemeen nou niet direct geprezen om zijn schoonheid, je moet het willen zien, een beetje inzoomen op de details. En cactussen hebben ook iets ontroerends, hoe ze onder barre omstandigheden groeien en zich met taaie stekeligheid verdedigen tegen vandalen. En dan in contrast daarmee de bloemen, soms klein zoals te verwachten wanneer je als plant moet vechten om te overleven, maar er zijn ook prachtig en uitbundig bloeiende soorten, die daarmee de hardheid van het bestaan in de woestijn lijken te tarten. Een soort van cactuscarnaval, mooi is dat.
Rotterdam was altijd een fijne stad met z’n doe-effe-normaal attitude, maar ook sfeervolle plekken voor wie ze weet te vinden en waarderen. Waar ballen en bohemiens er gebroederlijk trots op waren, hoe hun stad uit zijn as herrees. Ik werkte daar, vroeger, toen aan het nieuwe Weena nog volop gebouwd werd en ook de spoortunnel onder de maas moest worden aangelegd, laat staan de Kop van Zuid. Hoogtepunt voor mij was de nieuwe schouwburg, toppunt van Rotterdamisme. Van buiten een onooglijke betonnen doos – je moet architect zijn om daar anders over te denken -, maar van binnen een schouwburg die qua formaat en techniek niet onderdeed voor die van Amsterdam. Maar dan voor een fractie van de kosten uiteraard. Ik moest daaraan denken toen ik ging kijken naar het Depot van Boymans – van Beuningen. Want dat leek wel het tegenovergestelde van die schouwburg. Een glanzende megatheemuts, in eerste instantie vond ik het wel wat, die aparte maar tegelijk eenvoudige vorm waarin de omgeving wordt weerspiegeld, wel passend bij het Rotterdam van de 21e eeuw: no-nonsense maar wel met smoel. Maar binnenin bleek het een enorme afknapper. Een wirwar van glas en staal, een enorme verspilling van ruimte en daaromheen fantasieloze betonnen dozen, die nog zoekende zijn naar een bestemming. Werkelijk geen moer aan, het had net zo goed een winkelcentrum of treinstation kunnen zijn. Niet eens eigenlijk, want totaal verstoken van karakter of iets van menselijke maat. Nu kan je tegenwerpen, dat dit immers een bedrijfsgebouw is – alsof een mensvriendelijke omgeving dan onbelangrijk is – , maar ik denk dat het er toch vooral is neergezet om te imponeren. Al is het interieur karakterloos, het is niet zo dat het er goedkoop uitziet. Die massieve glazen panelen en de robuuste constructies om ze te dragen zullen wel een paar duiten gekost hebben. Nee doe mij dan die kapsonevrije schouwburg maar.